België-Holland/Holland-België



Dit boek is verschenen naar aanleiding van het project België-Holland/Holland-België. Naar een idee en concept van Bart Sorgedrager en gerealiseerd door DB-S Fotografie (Antwerpen) en Stichting Holland-België (Amsterdam).


Het boek is voornamelijk gevuld met foto's, maar ook bevat het verder bijdragen van Herman Brusselmans, Jan Wauters, Jos De Putter, David Endt en Tijs Tummers. Van Herman vinden we het verhaal 'De duivel op en naast het veld' en eveneens een foto uit de tijd dat Herman zelf nog tussen de lijnen stond.

 
Uitgeverij : Van Halewijck / Bas Lubberhuizen
Verschenen: 2000
Uitvoering: paperback/gebonden
Formaat: 15 x 21 cm.
Omvang: 240 blz.
Oplage: 7.500 ex
ISBN: 90-76314-608


Zondag(s)spelers

SPORT KUNST

H.B. zelf op het plein...

Voetbal betovert hele naties, maar de beeldende kunsten houden zich opvallend afzijdig van het fenomeen. De fototentoonstelling "België-Holland", simultaan in Brugge en Rotterdam en samenvallend met Euro 2000, probeert het spel van man en bal toch eigenzinnig te visualiseren.

Ik heb jaren gevoetbald, ten tijde van de middelbare school. Niet met een bal, maar met de schroefdop van een colafles. Op het statige college waar ik schoolliep, waren vele dingen verboden, zoals jeansvesten met hardrockemblemen en omhooggekamde haren, maar ook volley- en voetballen, toch nadat ze op de speelplaats een efficiënter projectiel bleken dan de traditionele papierproppen. Het lederen sportmateriaal bleef dus achter slot, in een glazen wandkast in de turnhal. Maar wij konden niet wachten op lenigere wetten. Dus verzonnen we een armtierige maar even spannende variant op het spel. We hadden geen goals maar gooiden onze jassen op de grond, twee hopen, twee meter van elkaar. Een midden- en een strafschoplijn duidden we aan met een snelle krijtkrabbel, maar na een tijdje hadden we die merktekens niet eens meer nodig, zo goed kenden we ons geïmproviseerd veld, dat altijd onder hetzelfde afdak lag. We speelden niet met 22, maar met tien, vijf tegen vijf, de twee doelmannen libero tegelijk. Het was net echt, ondanks onze ersatz-bal. De schroefdop kraste over het beton, sneller dan we het konden zien. Soms bleef hij onder een schoenzool plakken. Zoals het hoorde, schreeuwden we elkaar toe, of maakten we schijnbewegingen. Of ik veel doelpunten heb gescoord, weet ik niet meer, maar ik denk van wel.


Meer dan die tweemaal vijftien minuten per schooldag interesseerde voetbal me niet. Mijn vader keek naar elke wedstrijd op de televisie, samen met mijn broer, die er elk huiswerk voor liet liggen. Mijn huiswerk boeide me ook niet, maar ik had mijn platendraaier. Slechts één singletje uit mijn verzameling ging over voetbal: Kicker Conspiracy van de Engelse rockgroep The Fall, hoewel dat liedje de sporttak eerder interpreteerde als een hardleerse, proletarische verzetsbeweging. Niemand in mijn buurt zat in een voetbalploeg, behalve alweer mijn broer. Veel spannende verhalen daarover had hij niet. Uit zijn paniek om een per ongeluk ongewassen shirt of een verloren gelegde scheenlap kon ik opmaken dat het er in een ploeg vooral disciplinair aan toeging, en daar had ik een hekel aan. Maar ik kon niet stellen dat ik voetbal haatte. Behalve dan die ene keer, toen een verpleegster me na mijn appendixoperatie zei dat ik voetbalbenen had. Ik was elf, en beledigd.


Volgens tegenstanders is voetbal kinderachtig, nutteloos en vervelend, een spel voor simpelen. Voor de meerderheid is het een onderdeel van het leven zelve, een zekerheid waarover men niet nadenkt, zoals het weer of de beschikbaarheid van brood en sigaretten. Nieuwsbulletins, kranten en algemene sportmagazines reserveren de meeste plaats voor voetbal, en niemand die daarover klaagt. Het lijkt alsof een overgroot deel van de bevolking een onbewuste sympathie voor voetbal in de genen draagt. Zelfs wie zich niet verdiept in de algebra van scores, klassementen en transferbedragen of in het lexicon van spelregels en champion leagues, aanhoort stilzwijgend maar geamuseerd de overbekende, tot waarheid verheven litanieën: de trainer deugt nooit, het is altijd de fout van de scheidsrechter, en de Rode Duivels gaan deze keer zeker winnen.


Voetbal brengt elk weekend weer halve volksstammen op de been. De overvolle stadia, met hun human waves, vlaggen en knallende voetzoekers, zijn niet langer decors bij het groene veld. De tribunes vervullen steeds meer een superviserende, interpellerende functie, een beetje zoals de koren uit het Oud-Griekse theater. Dat voetbalfanatisme onvoorziene gevolgen kan hebben, bewezen de stadionrampen in Hillsborough of op de Heizel, maar ook in Zuid-Amerikaanse landen, waar voetbal als een levensnoodzakelijke manie geldt. De laatste tijd is in het voetbalwezen een nieuwe, door de media in de rug gevolgde protagonist opgestaan: de hooligan, altijd met een zwarte balk voor de ogen geportretteerd maar alomaanwezig als stoorzender en slecht geweten. Dat voetbal ook sociologie is, is dus geen dooddoener. Een eenvoudig spel met een bal zorgt ervoor dat volksjongens tot miljonairs opklimmen, veldslagen uitgevochten worden of niets met sport te maken hebbende bedrijfstakken zich sponsorgewijs engageren. En dat het op sommige avonden opvallend stil is op straat.


Vreemd genoeg houden de scheppende kunsten, toch indicatoren van de tijdgeest, niet van voetbal. Blijkbaar bevat voetbal net te weinig heroïek of drama om er definitieve films, boeken, schilderijen, popsongs of gedichten over te maken. Misschien is voetbal net iets te knullig en te prozaïsch, hoewel het een industrie op zich is geworden. Films over voetbal (When Saturday Comes, Escape to Victory, meer dan waarschijnlijk ook Jan Verheyens op stapel staande Team Spirit) blijven geheid steken in soap opera. Beckham, Best, Pele en Maradona zijn wereldbekend geworden om hun voetenwerk, maar hebben geen breedculturele betekenis, hoezeer daar ook voor gelobbyd wordt. Spelers als Vinnie Jones of Eric Cantona zijn nu wel postmoderne new lad-iconen, maar niet meer dan dat. Columnschrijvers, vooral in Vlaamse, Nederlandse en Engelse periodieken, proberen voetbal naar Ilias-hoogten te verheffen, vaak tevergeefs.


De reden waarom voetbal nauwelijks een artistieke inspiratiebron is, moet misschien in Amerika gezocht worden. Of beter: in de onwil van Amerika om voetbal in de armen te sluiten. Amerika, met het ei zo na exclusief patent op het creëren van heldendommen, maakt van alles entertainment, voor eigen gebruik, maar evenzeer bedoeld voor export. Wat Amerika aanraakt, krijgt internationaal bestaansrecht, dus ook hun American football. Iedereen gaat kijken naar Any Given Sunday, het American football-epos van Oliver Stone, hoewel hele delen van de wereld de spelregels nauwelijks kennen. Andere door Amerika goedgekeurde sporten (boksen, worstelen, basket) krijgen de nodige epische allures aangemeten en hebben bijgevolg hun invloed ver buiten de arena. We dragen baseballshirts en petjes met Sox-logo's, maar geen voetbaltruien of sjaals met clubkleuren. Wanneer de mondiale literatuur, reclame of film een archetypische sportheld opvoert, is hij doordrenkt van de Americana. En bijna nooit is hij een pollenstampende, briesende voetballer.


Voetbal blijft iets provinciaals hebben, zelfs nu de gigantische machine van Euro 2000 in gang is gezet. Hoeveel glitter en grootspraak er ook aangesleept wordt, de FC Kampioenen-versie blijft meer aanslaan. Het is dus niet verwonderlijk dat België-Holland, een vanaf nu lopende kunstfoto-expo over voetbal, zich buigt over de kleine kanten van de sport. De opzet van de tentoonstelling is een andere voetbalwereld te laten zien, ver weg van de spectaculaire doelpunten, dure reclameborden en managers in maatpakken. Uit België en Nederland werden kunstfotografen-met-naam samen met schrijvers, 22 in totaal, uitgenodigd om hun vrijblijvende kijk op het fenomeen te brengen; het resultaat is een soort Olé Olé Olé, maar dan geïnjecteerd met emotie. Naar verluidt is geen van de geselecteerde beeldenmakers een voetbalfanaat, wat voor een verfrissende kijk zorgt maar weinig empathie oplevert.


Vooral de Nederlandse delegatie is sterk in afstandelijkheid. Bij hen geen jolig Oranje-gevoel, wel koele registratie: bij Bart Sorgedrager van landelijk amateurvoetbal, bij Hans Van Der Meer van drassige grasvelden in het midden van woonwijken waar alles nieuwbouw schreeuwt. Hans Aarsman fotografeert voetballende vaders en andere spelers in het park, maar veegt de bal van het beeld weg, zodat het lijkt op een stuntelig ballet. Henze Boekhout concentreert zich op het artificiële licht die de stadia van de Lage Landen via reuzenmasten en enorme schijnwerpers afgeven. Het levert een indrukwekkende reeks op: hij stelt zijn toestel op op het veld, maar ook achter de ramen van aanpalende huizen om het ietwat akelige, blauwwit stadionlicht, dat van de nacht een hyperreële dag maakt, te vangen. Op een van die foto's ziet een stadion eruit als een landende UFO. Gerrit Schreurs zoekt naar wat er achter de zijlijn ligt en brengt portretten van fanatieke, vervaarlijk uitziende supporters die hun lichaam met de logo's en slagzinnen van hun ploeg laten tatoeëren. Op de rug van een van hen is de plattegrond van de Kuip met inkt getekend.


De Belgische afdeling toont meer betrokkenheid, minder cynisme ten opzichte van de voetbalsport, wat misschien een teken van de volksaard is. Elizabeth Broekaert trekt naar het meisjesvoetbal en Marc Steculorum kijkt naar kleuters en tieners die in gedachten al met Ronaldo spelen, maar voorlopig nog over Vlaamse plantsoenen rennen. Hij fotografeert ook trofeeën en bekers die hij uit een uitgebrand clublokaal redde. De halfgesmolten, zwartgeblakerde kleinoden spreken nog over voorbije triomfen, maar vooral over melancholie en betrekkelijkheid. Ronald Stoops en Inge Grognard beschouwen ook de jeugd: kleine jongetjes mochten zich als krijgers insmeren met verf in de kleuren van hun favoriete ploeg en kijken daarna ontwapenend en toch ook stoer in de lens. Dirk Braeckman maakt statige, onheilspellende beelden van anders zo banale voetbalmatchtoebehoren als een biertent, en Carl De Keyser verstopt zich in de coulissen van een interlandloting. Een van de mooiste beelden komt van Thomas Thijs: een lichtmast bij nacht, omgeven door mist, als een deus ex machina bij een tafereel waar niets te redden valt.


"België-Holland", van 20 mei tot 2 juli, Kunstcentrum Oud Sint-Jan, Mariastraat 38, 8000 Brugge. Info: Tel. 0900/27.450. Deelnemende fotografen: Dirk Braeckman, Elizabeth Broekaert, Bert Danckaert, Carl De Keyser, Freya Maes, Ronald Stoops & Inge Grognard, Thomas Thijs, Anja Van Eetveldt, Hans Aarsman, Henze Boekhout, Gerrit Schreurs, Bart Sorgedrager, Hans Van Der Meer, Raimond Wouda, Jannes Linders, Siebe Swart en Marc Steculorum, tevens curator van de Brugse expo.


Tegelijk loopt in het Nederlands Foto Instituut in Rotterdam dezelfde expo in licht gewijzigde versie, onder de naam "Holland-België".


Het boek België-Holland bevat verder bijdragen van Herman Brusselmans, Jan Wauters, Jos De Putter, David Endt en Tijs Tummers. Richtprijs: 750 fr.


Peter De Potter

Bron : Weekend Knack, woensdag 17 mei 2000

This page was created by Erik 'PalmBoy' RAEYMAEKERS

created on 17-11-2004 - last updated on 17-11-2004